
Kleine zilverreigers op cactussen aan de rand van het Awassa meer.

Kleine zilverreigers op cactussen aan de rand van het Awassa meer.

De mannen stellen zich op voor een dans Foto:©LPA

De vrouwen zijn nog niet klaar, kappersbezoek! Foto:©LPA

Nijlkrokodil – Chamomeer.
De Konso zijn voornamelijk landbouwers en verbouwen gierst, sorgum, katoen en maïs op de talrijke heuvels in de omgeving. Van een afstand zien de landbouwgronden er prachtig uit. De terrasvormige akkers liggen tegen de heuvels en zijn afgeschermd met muurtjes van steen om de aarde tijdens de regentijd tegen te houden. De mannen en vrouwen werken allebei even hard. Ze bewerken samen het land, spinnen en weven, maken aardewerk en gebruiken kalebassen om er melkkommen of boterbakjes van te maken. Deze producten worden op de locale markten verkocht. De mannen dragen felblauwe hoedjes terwijl de vrouwen opvallen door hun rokken die in lagen over elkaar heen vallen.

De Konso kennen een grafgebruik waarbij een houten beeld van de overledenen op zijn graf of een ander gekozen plek wordt geplaatst. Het beeld heeft een opgericht geslachtsdeel dat met één hand wordt vastgehouden. Op het voorhoofd zit een andere geërecteerde penis. De penissen beelden macht uit. Links naast het beeld staan kleinere beelden deze staan voor de mannen die de overledene tijdens zijn leven heeft gedood. Hun geslachtsdelen zijn geamputeerd. Rechts van het beeld staat veelal het beeld van zijn vrouw en of kinderen. Ook zijn er afbeeldingen van dieren, op elkaar gestapelde stenen, houten wapens, stokken en speren te vinden. Al deze waga’s, houten beelden, onderstrepen de verdiensten van de overledenen en zijn ‘kunnen’ als jager of krijger. De oude waga’s brengen veel geld op; liefhebbers van de Afrikaanse kunst hebben er veel voor over om er één aan hun collectie toe te voegen. Ze verdwenen dan ook regelmatig en werden het land uit gesmokkeld. Gelukkig is dit een halt toegeroepen en worden de oude waga’s zoveel mogelijk in een museum bewaard.
De bevolkingsgroep Nyangatom wordt ook wel Bume of Bumi genoemd. Hun woongebied is gelegen langs de rechteroever van de Omo en langs de beide oevers van de Kibish. De veestapel heeft een belangrijke plaatst in de samenleving en staat centraal.
In het begin van het regenseizoen maart-april verzamelen de Nyangatom hun vee rond de Kibish en gebruiken de smalle strook vruchtbare grond langs de rivier om sorghum, mais, bonen en tabak te verbouwen. Omstreeks juni/juli kan geoogst worden. In augustus/september verplaatsen ze zich opnieuw nu langs de Omo om dan, als de weergoden gunstig gestemd zijn, ook daar te zaaien en te oogsten. Verder wordt er gevist en jagen ze op krokodillen en vogels. Er dreigt een te kort aan water en daardoor aan vruchtbare grond; er zijn stuwdammen in de rivier gebouwd en de regen blijft vaak uit.
De nederzetting wordt omheind door doornenstruiken, de ingang wordt ‘s nachts gesloten. Er leven acht tot twintig gezinnen in een nederzetting.
De vrouwen dragen schorten van leer, een korte voor en een langere achter. Vele kralensnoeren versieren de hals; de verschillende typen kralen en kleuren verwijzen naar de sociale status en afstamming. In de doorboorde onderlip worden ook versiersels gedragen zoals een pin of veer.
De westerse kleding doet ook hier zijn intrede maar veel mannen lopen nog traditioneel naakt met een kleine schoudercape. Net als de Hamar bevolking hebben de mannen veelal een kleikapsel.

Door de tseetseevliegen hebben we maar enkele foto’s kunnen maken.
In 1974 is het park opgericht om zoogdieren, waaronder de olifant en de giraf, te beschermen tegen de intensieve jacht door de inheemse volkeren. Ondanks het verbod jagen de bewoners nog dagelijks in en rondom het park. Een van de redenen is dat de oogsten vaak onvoldoende zijn om de volledige gemeenschap te kunnen voeden en door de jacht kan het menu worden aangevuld. Olifanten worden gedood om hun huid en van de slagtanden worden voorwerpen gemaakt. De dieren in het park zijn daardoor erg schuw en laten zich nauwelijks zien. Het park is samen met het Omo National Park het meest afgelegen park en wordt daardoor nog weinig bezocht. De hoogte varieert van 450 tot 1350 meter en de oppervlakte beslaat ongeveer 2162 vierkante kilometer. De temperatuur kan oplopen tot 41 °C. De vegetatie van het park bestaat uit dicht struikgewas, acacia’s en grasrijke savanne, en langs de rivieren groeien vijgenbomen en tamarindes. Er komen ruim 200 verschillende soorten vogels en 56 soorten zoogdieren en reptielen voor. In de rivieren leven krokodillen, nijlpaarden en vissen. Ook is het park domein van de tseetseevlieg.
Het park is bereikbaar vanuit Jinka, of vanuit het zuidelijk gelegen Turmi. Net als bij andere parken is het veiliger om het park te bezoeken onder begeleiding van een gids en meerdere terreinauto’s.
Wij hebben het park meerdere keren bezocht, ons eerste bezoek is beschreven in ‘Konjo nö!’ Het gebied is nog een pure wildernis met slecht berijdbare paden. Hier kan je uren rijden en stoppen zonder het overbekende geluid ‘you,you, you’ te horen. We zijn op bezoek geweest bij de bevolkingsgroep Mursi en hebben kennisgemaakt met de tseetseevlieg!

Ontmoeting onderweg! Foto: ©Lou Andreoli